nekpijn
Uiterlijk
- nek·pijn
- samenstelling van nek en pijn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nekpijn | nekpijnen |
verkleinwoord |
- pijn in het achtergedeelte van de hals
- Na het autoongeluk bleef de vrouw lang nekpijn houden.
- „Hypercompetitie. Belang van de eigen carrière. Ik heb het zelf meegemaakt. In de jaren 90 was ik wetenschappelijk directeur van onderzoeksinstituut EMGO, hier aan het VUmc. Ik onderzocht aandoeningen van het bewegingsapparaat: rugpijn, nekpijn, tennisellebogen. Op enig moment had ik 30 promovendi. Ik zorgde wel dat ze begeleiders hadden, maar dat was natuurlijk veel te veel.” [2]
- Het woord nekpijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nekpijn" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Marcel aan de Brugh 20 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be