naburigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·bu·rig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord naburigheid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de naburigheidv

  1. het feit dat twee zaken aan elkaar grenzen
    • Naburigheid van twee erven is eveneens een bloot rechtsfeit.[1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. blz 258 encyclopedie van de rechtwetenschap
    H. F
    Kluwer, 2003 ISBN 9026841590, ISBN 9789026841590