naburig
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- na·bu·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | naburig | naburiger | naburigst |
verbogen | naburige | naburigere | naburigste |
partitief | naburigs | naburigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
naburig
- in de buurt ervan gelegen
- Ook in de naburige staten richtte de orkaan grote schade aan.
- ▸ Het dodental in Zweden is ook veel hoger dan in naburige Scandinavische landen, die allemaal strengere beperkende maatregelen hebben opgelegd. Volgens gegevens van persbureau AFP is het sterftecijfer in Zweden door het coronavirus veel hoger dan in Noorwegen, Denemarken en Finland, die aan het begin van de pandemie veel strengere coronamaatregelen oplegden.[1]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. in de buurt ervan gelegen
Gangbaarheid
- Het woord naburig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "naburig" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron “Brein achter omstreden Zweedse coronastrategie geeft fouten toe” (03-06-2020), Tubantia
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be