naaikamer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

naaimachines in een naaikamer
Uitspraak
Woordafbreking
  • naai·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord naaikamer naaikamers
verkleinwoord naaikamertje naaikamertjes

Zelfstandig naamwoord

de naaikamerv / m

  1. een ruimte in een gebouw waar men textiel maakt of herstelt
    • Een uit de kluiten gewassen nietmachine en een grote zak met glinsterende steentjes. Veel meer stelt Fashion Decorator niet voor. Maar de reacties op het speelgoed zijn verrassend divers. Van de kant van de kinderen: „Wauw, mag ik ze ook op m’n kleren?” En: „Als je die versieringen aan mijn rok vastmaakt, trek ik ’m niet meer aan.” Van de kant van moeder-overste: „Is dit speelgoed? Deze bevestigingstang wil ik eigenlijk in de naaikamer hebben.” [2] 
    • De autistische Wesselink gedijde goed bij al die vrijheden. „Je zou bij autisme misschien denken: dat zijn mensen die heel erg veel structuur nodig hebben. Op deze school was er 'nul'structuur. Maar je kon daardoor wel helemaal je eigen structuur maken.” Wesselink struint onder meer door een ruimte die veel weg heeft van een rommelige naaikamer.[3] 
    • Een pasgeboren baby is gewikkeld in een omslagdoek, made in Twente. Begin november lag de doek nog in een naaikamer in Lonneker, een paar weken later kwam hij goed van pas in de verloskamer van het ziekenhuis in Essau, in het noordwesten van Gambia. „Zo mooi om te zien. Daar doe je het voor”, zegt Marijke Hans met een stralende glimlach.[4] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen