moteldeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·tel·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord moteldeur moteldeuren
verkleinwoord moteldeurtje moteldeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de moteldeurv / m

  1. de deur die van een motelkamer leidt naar buiten (waar de auto geparkeerd staat)
     Opgelucht trok ik de volgende ochtend de moteldeur achter me dicht, de frisse lucht in, met mijn rugzak vol eten voor de komende zes dagen.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia