monoculair
Uiterlijk
- Geluid: monoculair (hulp, bestand)
- mo·no·cu·lair
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | monoculair | monoculairder | monoculairst |
verbogen | monoculaire | monoculairdere | monoculairste |
partitief | monoculairs | monoculairders | - |
monoculair
- met één oog of één lens
- Het woord monoculair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.