mimisch

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·misch
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans, afgeleid van mimiek
  • afgeleid van mime met het achtervoegsel -isch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mimisch mimischer
verbogen mimische mimischere
partitief mimisch mimischers -

Bijvoeglijk naamwoord

mimisch [1]

  1. betrekking hebbend op de (gelaats)uitdrukking
     „We zijn op het toneel een soort Jut en Juul samen. Gewoon een erg leuke combi. Daarbij is de mimisch sterke Alfred zeer prettig om mee te werken en ik wilde er nog een jong iemand bij, zodat wij als drie bedaagde mannen hijgend achter die spring-in-’t-veld aan kunnen hollen.[2]
     Botox verlamt de spier, waardoor hij niet meer kan bewegen. Het zet de spier als het ware uit. Dit maakt botox geschikt voor mimische of dynamische rimpels die ontstaan door spierbewegingen, zoals fronsrimpels in het voorhoofd en kraaienpootjes rond de ogen. Geen spierbeweging, geen rimpel.[3]
  2. nabootsend, na-apend

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    ESTHER KLEUVER
    “Frans Mulder keert terug met Purper” (19 apr. 2016), De Telegraaf
  3. Bronlink Weblink bron “Een jonger gezicht Wat kost dat?” (12 apr. 2017), De Telegraaf
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be