midzomertijd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mid·zo·mer·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van midzomer zn en tijd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | midzomertijd | midzomertijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de midzomertijd m
- de periode van het jaar rond 21 juni (op het noordelijke halfrond)
- ▸ Voor Lauritz was het licht minder romantisch. In de midzomertijd werd als het weer het toeliet het hooi binnengehaald op Osteroy.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'midzomertijd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691