midzomertijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mid·zo·mer·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord midzomertijd midzomertijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de midzomertijdm

  1. de periode van het jaar rond 21 juni (op het noordelijke halfrond)
     Voor Lauritz was het licht minder romantisch. In de midzomertijd werd als het weer het toeliet het hooi binnengehaald op Osteroy.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691