mesttor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

mesttor
Uitspraak
Woordafbreking
  • mest·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mesttor mesttorren
verkleinwoord mesttorretje mesttorretjes

Zelfstandig naamwoord

de mesttorv / m

  1. (kevers) Geotrupes stercorarius op Wikispecies insect dat leeft van paarden- en koeienmest
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Meer informatie

Verwijzingen