mensa

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·sa
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘studentenrestaurant’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
  • afgeleid van het Latijnse mensa (tafel) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord mensa mensae
mensa's
verkleinwoord mensaatje mensaatjes

Zelfstandig naamwoord

de mensav / m [3]

  1. eetgelegenheid voor studenten
    • in de mensa kon men in 1965 voor 1,80 nlg een heerlijke maaltijd (met toetje) krijgen alsmede een portie gezelligheid 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Latijn

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

mensa

  1. tafel

Meer informatie