meeneembaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·neem·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen meeneembaar meeneembaarder meeneembaarst
verbogen meeneembare meeneembaardere meeneembaarste
partitief meeneembaars meeneembaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

meeneembaar

  1. mee te voeren naar een andere situatie, deze eigenschap is afhankelijk van het te verplaatsen 'voorwerp' als van de bestemming
    • Daarna werd de C-polis `flexibel' genoemd, omdat die gemakkelijk meeneembaar was naar een andere werkgever. Dat is ook maar relatief, want zo'n nieuwe werkgever kan wel eens een eigen pensioenfonds of verzekerde regeling hebben en dan niet bereid zijn om voor de betreffende werknemer apart premie te gaan betalen voor diens eigen pensioenverzekering. [1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Rob Goedhart NRC 24 oktober 1998