medeweggebruiker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·de·weg·ge·brui·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord medeweggebruiker medeweggebruikers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de medeweggebruikerm

  1. iemand die in een ander voertuig samen met jou reist over dezelfde weg of groep wegen
     Af en toe werd hij ingehaald door een geïrriteerde medeweggebruiker die eerst demonstratief vlak achter hem ging rijden en hem daarna voorbijraasde in een woedende sneeuwwolk die hem enkele angstige ogenblikken verblindde.[2]
     Een 57-jarige vrachtwagenchauffeur is vanmorgen op de A12 bij de grens met Duitsland opgepakt, omdat hij een medeweggebruiker heeft bedreigd met een pistool.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044640496
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 september 2022 Weblink bron “Trucker bedreigt automobilist met pistool” (Donderdag 17 maart 2016), NOS