manticus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- man·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manticus | mantici |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de manticus m
- iemand die aan bijgelovigen voorspellingen doet
- Talacryn keek nog even naar goed gebruik wantrouwend op en verdiepte zich daarna geheel in de palm, gelijk een manticus in een zigeunerkamp. [1]
Synoniemen
Gangbaarheid
Verwijzingen
- ↑ Brakman, W.De vadermoorders 2e druk ebook (2013; 1e druk: 1989) Em. Querido's Uitgeverij B.V., Amsterdam; ISBN 9789021444055; hfst. 9; geraadpleegd 2019-03-02