mantici
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- man·ti·ci
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
de mantici mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord manticus
- Volgens diegenen welke Jes. 40—66 toeschrijven aan een (of meer) auteur(s) op het einde der ballingschap, zou van een wederopleven der valsche profetie reeds toen kunnen gesproken worden, met een beroep op Jes. 44 : 25 en 56: 10. (…) In de eerstgenoemde plaats wordt echter behalve door Matthes alleen door Knobel-Diestel aan valsche profeten der Joden gedacht; alle anderen zien daarin Babylonische mantici (…). [1]
Gangbaarheid
- Het woord 'mantici' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Aalders, G.C.De valsche profetie in Israël (1911) proefschrift Vrije Universiteit, Amsterdam; p. 122 n. 1; geraadpleegd 2019-03-03