lumbago

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lum·ba·go
enkelvoud meervoud
naamwoord lumbago -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

lumbago v/m

  1. (medisch) spit, lendenpijn
Vertalingen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be