lijnvliegtuig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lijn·vlieg·tuig
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lijnvliegtuig lijnvliegtuigen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het lijnvliegtuigo

  1. (luchtvaart) (passagiers)vliegtuig waarmee men regelmatig volgens een dienstregeling vluchten uitvoert
     Maar ooit was ik de enige passagier in een groot lijnvliegtuig in Mali.[2]
     Voor het eerst sinds de verwoestende aardbeving is er een lijnvliegtuig in Haïti geland. Het toestel kwam met 136 passagiers uit Miami.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3. Bronlink geraadpleegd op 14 april 2022 Weblink bron “Reguliere vliegverkeer Haïti hervat” (20-02-2010), NOS