Naar inhoud springen

lig

Uit WikiWoordenboek
  • lig
vervoeging van
liggen

lig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liggen
    • Ik lig. 
  2. gebiedende wijs van liggen
    • Lig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liggen
    • Lig je? 
     Wat wonderlijk dat ik nu opeens aan mijn moeder lig te denken.[1]
     ' 'Schrikken? Ik laat jóú schrikken? Ik lig even bij te komen van een val, maar niemand heeft mijn afwezigheid opgemerkt.[1]
     Ik lig op een strandbedje aan een rustig golvende zee.[2]
  1. 1 2
    Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  2. “De Camino” (2021), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024582280
enkelvoud meervoud
naamwoord lig ligte

lig

  1. licht
stellend vergrotend overtreffend
lig
ligte
ligterligste

lig

  1. licht