lethargie
Uiterlijk
- le·thar·gie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geestelijke ongevoeligheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1882 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lethargie | - |
verkleinwoord | - | - |
de lethargie v
- een toestand van geestelijke ongevoeligheid
- Zij had erg last van lethargie.
- (medisch) een ziekelijke slaapzucht
- Hij ontwaakte uit de lethargie.
1. een toestand van geestelijke ongevoeligheid
2. (medisch) een ziekelijke slaapzucht
- Het woord lethargie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lethargie" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "lethargie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be