leeftijdsgenoot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef·tijds·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leeftijdsgenoot leeftijdsgenoten
verkleinwoord leeftijdsgenootje leeftijdsgenootjes

Zelfstandig naamwoord

de leeftijdsgenootm

  1. iemand van ongeveer dezelfde leeftijd
    • Ik wil meer jongeren interesseren voor politiek. Daar is mijn campagne op gericht. Ik denk zeker dat zij naar de stembus gaan, als zij zien dat ze op een leeftijdsgenoot kunnen stemmen is dat een extra stimulans.” [1] 
    • Voor Karen Loranc zit het toernooi er vroegtijdig op. De 16-jarige Enschedese strandde in de kwalificaties tegen Julia Vulpio, haar leeftijdsgenoot uit Frankrijk (6-2, 3-6, 6-4). [2] 
    • ,,Pubers hebben nu eenmaal de neiging het gevaar op te zoeken. Uit MRI’s blijkt dat het beloningscentrum in hun hersenen wordt geactiveerd door risico’s te nemen. Als een jongere door oranje rijdt terwijl er iemand kijkt, licht dat deel in zijn brein op. Mits de toeschouwer wel een leeftijdsgenoot is.” [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen