lasrook

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • las·rook
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lasrook
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de lasrookm

  1. giftig mengsel van dampen, gassen en deeltjes dat vrijkomt bij het lassen
     Jaarlijks overlijden volgens de inspectiedienst circa 4100 mensen aan een ziekte die verband houdt met het werk dat zij doen of in het verleden hebben gedaan. Het gaat daarbij om kanker, hart- en vaatziektes en problemen aan de luchtwegen. Vaak zijn die veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen, met name asbest, lasrook en kwartsstof.[1]
     Ruim een miljoen Nederlanders hebben te maken met gevaarlijke stoffen op het werk. Vaak gaat het om gevaarlijke stoffen als kwartsstof en isocynaten op bouwplaatsen, houtstof in meubelmakerijen, dieselrook in garages en lasrook in metaalbedrijven, maar ook om meelstof in bakkerijen.[2]
     Andere misstanden waren blootstelling aan lasrook en aan kwartsstof en te zware belasting bij het leggen van zandcementvloeren en het verplaatsen van glasplaten. Ook hadden de bouwvakkers ondeugdelijk materiaal om lateien op een dak te leggen.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “„Meer aandacht nodig voor veiligheid op werk”” (17-04-2018), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink Weblink bron “Campagne over gevaarlijke stoffen op het werk” (14-05-2018), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron “Bouwplek Leidsche Rijn onveilig, werk aan kantoren stilgelegd” (28-02-2018), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be