kroost
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kroost
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kinderen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1639 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kroost | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
kroost o
- nageslacht, jongen, broedsel
- De moedereend zwom voorop gevolgd door haar kroost.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
krozen |
kroost
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krozen
- Jij kroost.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krozen
- Hij kroost.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van krozen
- Kroost!
Gangbaarheid
- Het woord kroost staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kroost" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.