kriel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kriel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kriel | krielen |
verkleinwoord | krieltje | krieltjes |
Zelfstandig naamwoord
kriel
- m (scheldwoord) kleintje, klein persoon
- v krielkip [5]
- o kleine aardappel, krielaardappel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
krielen |
kriel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krielen
- Ik kriel.
- gebiedende wijs van krielen
- Kriel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krielen
- Kriel je?
Gangbaarheid
- Het woord kriel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kriel" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kriel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kriel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ kriel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ kriel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ kriel op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be