knokel
Middelengels
Uitspraak
- IPA: /knukəl/
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Angelsaksische cnucel
Zelfstandig naamwoord
knokel
- (anatomie) knokkel; het gewricht dat de vingers met de hand verbindt, vooral zichtbaar als men de vingers buigt
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening
Middelnederduits
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Oudsaksische *knukil
Zelfstandig naamwoord
knokel