kleffen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klef·fen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

kleffen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kleffen
klefte
gekleft
zwak -t volledig
  1. kleven, plakken
     Merk op, hoe de inhoud dezer verfoeilijke verzen, 'n onbelangrijke inventaris nu, tot proza uitgewerkt misschien niet onaardig had kunnen wezen. Doch hoor nu de vermeldingen in het rijm aan elkaar kleffen, zie, hoe armelijk in regel 6 ‘weg’ zonder lidwoord terugkomt, om in regel 7 te worden gevolgd door het treurige ‘Ik zeg’.[3]
  2. klepperen van klompen

Gangbaarheid


Verwijzingen