kinderschaar

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  kinderschaar    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• kin·der·schaar

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  kind zn  en  schaar zn  met het invoegsel -er- 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	kinderschaar	kinderscharen
verkleinwoord	kinderschaartje	kinderschaartjes

Zelfstandig naamwoord

kinderschaar v/m

1. grote groep kinderen; menigte kinderen; troep kinderen

   ▸ Om tien uur, als de kinderschaar naar huis was, gingen voor de jongelui en de volwassenen de kerstkaarsjes voor de tweede keer aan en werd er tot de ochtend gefeest.

   ▸ Op het historische spooremplacement in Haaksbergen ziet een hele kinderschaar hoe de speciaal uit Engeland overgebrachte blauwe trein met Thomasgezicht door de machinist voortgetrokken het stationnetje binnenrijdt.

2. kleine schaar waarmee kinderen kunnen knippen

Gangbaarheid

• Het woord kinderschaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.