kerstreis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kerst·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerstreis | kerstreizen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (kerst) grote, lange tocht of trip in de kerstperiode
- De kerstreis ging naar het noorden van Lapland.