kerkdak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kerkgebouw met kerkdak
Uitspraak
Woordafbreking
  • kerk·dak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkdak kerkdaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het kerkdako

  1. de bovenste bedekking van een christelijk religieus gebouw
    • De entree was gratis, maar uiteraard stonden er inzamelingsbussen voor een vrijwillige bijdrage voor de renovatie van het kerkdak, die voor de zomer moet zijn afgerond. Dan moeten onder meer de panlatten de de dakpannen zijn vervangen, moet de kerk voorzien zijn van nieuwe dakgoten en wacht er nog heel wat schilderwerk. [2] 
    • De jongens van 18 en 19 jaar waren na bezoek aan het café op het dak geklommen. De politie gaat uit van kattenkwaad maar zegt dat hun actie door de grote hoogte van het kerkdak zeer gevaarlijk was. [3] 
    • Na jaren restaureren gaat de Oude Kerk opnieuw in de steigers. Maar nu vanwege kunst. Een tijdelijk bezoekersplatform van de Japanse kunstenaar Taturo Atzu op het kerkdak moet mens en erfgoed nader bij elkaar brengen. Het is een gewaagd en nu al omstreden project. [4] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen