katoenfabriek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

katoenfabriek
Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·toen·fa·briek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord katoenfabriek katoenfabrieken
verkleinwoord katoenfabriekje katoenfabriekjes

Zelfstandig naamwoord

de katoenfabriekv

  1. (textielindustrie) fabriek waar men katoen verwerkt
     Iets verderop, bij kledingzaak Katoenfabriek, vertelt mede-eigenaar Yvette van Middelkoop dat ze het prima vindt om ook niet-Nederlandstaligen in de winkel te hebben staan. "Het is ook wel heel fijn om met die mensen te werken. Het is echt zelden dat een klant geïrriteerd is of zegt 'maar ik kan helemaal geen Engels'. En er is altijd iemand die Nederlands praat, dus dan springt diegene in en vertaalt of neemt het over. Dus er is eigenlijk nooit een probleem."[2]
     Kuiper werd op een andere wijze marktkoopman. Ooit was hij huisschilder, maar het beviel niet. Hij ging werken voor linnen- en katoenfabriek Twente Damast, onderdeel van Ten Cate Nijverdal. "Daar kwamen veel mensen, voornamelijk groothandelaren, speciaal voor de tweede keus. Toen dacht ik: Dat kan ik zelf ook verkopen, op de markt. Met het voordeel dat ik direct inkocht bij de fabrikant", vertelt Kuiper.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 11 maart 2024 Weblink bron
    Leen Kraniotis
    “Vaker Engels in winkels: personeelstekort, maar ook afspiegeling samenleving” (23 oktober, 06:49), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 11 maart 2024 Weblink bron “Afscheid van de Almelose markt na 136 jaar” (05-01-2017), Tubantia