kastijd
Uiterlijk
- Geluid: kastíjd (hulp, bestand)
- IPA: / kɑsˈtɛit / (2 lettergrepen)
- Geluid: kástijd (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɑstɛit / (2 lettergrepen)
- kas·tijd
vervoeging van |
---|
kastijden |
kastíjd
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kastijden
- Ik kastijd.
- gebiedende wijs van kastijden
- Kastijd!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kastijden
- Kastijd je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kastijd | kastijden |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
de kástijd m
- periode waarin een plant in een broeikas wordt opgekweekt
- Niet alleen wil de Bromeliakweker een verkorting van de kastijd bereiken, maar ook wil hij met de grootst mogelijke zekerheid weten op welk tijdstip behandeld moet worden om in voor hem gunstige tijd de Bromelia's op de markt te brengen. [1]
- Het woord kastijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Klemtoonhomogram in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Niet met deze vorm in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woordenlijst Nederlandse Taal