kanteling
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kan·te·ling
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van kantelen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanteling | kantelingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de kanteling v
- een val waardoor iets of iemand op zijn kant terecht komt
- Maar het beleid van de laatste jaren is wel een omschakeling. Gemeenten kijken tegenwoordig goed of mensen wel een scootmobiel nodig hebben; misschien voldoet af en toe een taxi naar het ziekenhuis wel. „Wat voor de mensen zelf het beste past.” De Kanteling, noemt de VNG de denkomslag. Nee, niet naar het meest voorkomende scootmobielongeluk.[2]
- een draaiing waardoor iets verandert in zijn tegendeel
- „Ja, ik weet dat u sceptisch bent over dit soort metaforen. En ik vind zelf eigenlijk ook dat ik weer eens een nieuwe term moet bedenken. Want het is een van de meest gebruikte woorden in de organisatieverandering en voor je het weet wordt het een holle kreet. In mijn nieuwe boek noem ik het daarom ook geen kanteling meer, maar een omwenteling.”[3]
Synoniemen
- [1] wenteling
- [2] omkering, omwenteling
Gangbaarheid
- Het woord kanteling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kanteling" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 7 augustus 2013 Kanteling
- ↑ NRC Japke-d. Bouma 11 oktober 2017 Hoe word je succesvol op je werk?
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be