jumbo
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- jum·bo
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘naam voor olifant’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jumbo | jumbo's |
verkleinwoord | jumbootje | jumbootjes |
Zelfstandig naamwoord
jumbo m
- (verkeer) Boeing 747 een zeer groot vliegtuig, jumbo-jet
- Er zijn net iets meer dan 1500 jumbo's gemaakt sinds 1970.
- Sjabloon:zoogdieren olifant
- Een jumbo is het grootste landzoogdier met een lange slurf.
Gangbaarheid
- Het woord jumbo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jumbo" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "jumbo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be