jukboog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

jukboog: os zygomaticum
Uitspraak
Woordafbreking
  • juk·boog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jukboog jukbogen
verkleinwoord jukboogje jukboogjes

Zelfstandig naamwoord

de jukboogm

  1. (anatomie) bot in het aangezicht onder oog, naast de neus en boven de bovenkaak
     Een collega treft Bianca even later bewusteloos en met ernstige verwondingen aan, half in de trein en half op het perron. Haar bovenkaak, jukboog, oogkas en neus blijken verbrijzeld.[2]
     Toen Freya werd gevonden, zat ze vol met blauwe plekken, had ze een gebroken neusbeen, een verbrijzelde jukboog, een breuk in haar oogkas en een breuk in de onderkaak.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Josien Wolthuizen
    “NS opgelucht met eis voor mishandeling conductrice” (4 december 2015), Het Parool
  3. Bronlink Weblink bron “Eis tot 7 jaar tegen ontvoerders dove vrouw Hoevelaken” (28-02-2013), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be