jagend
Uiterlijk
- ja·gend
vervoeging van: | jagen |
verbogen vorm: | jagende |
jagend
stellend | |
---|---|
onverbogen | jagend |
verbogen | jagende |
partitief | jagends |
jagend
- bezig met een achtervolging van een vijand of prooi
- Evenepoel keek niet op of om en soleerde naar de finish, zijn voorsprong op de jagende meute uitbouwend. [1]
- Het was de bedoeling om in alle vroegte herten en zwijnen te spotten, maar in plaats daarvan stonden Benny Pieters uit Epe en zijn vriendin Renée Storm van Leeuwen vanmorgen oog in oog met een jagende wolf. Het roofdier greep voor hun ogen een hertenkalf en ging ermee vandoor. [2]
1. bezig met een achtervolging van een vijand of prooi
- Het woord jagend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tubantia David Hessing 14-06-19 Mogen zij niet meer meedoen?
- ↑ Tubantia Alice van Eijk 18-06-19 Wolf op Veluwe grijpt reekalf: ‘Ik denk dat ik nooit meer zoiets moois zal zien’