jagend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ja·gend

Werkwoord

vervoeging van: jagen
verbogen vorm: jagende

jagend

  1. onvoltooid deelwoord van jagen
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen jagend
verbogen jagende
partitief jagends

Bijvoeglijk naamwoord

jagend

  1. bezig met een achtervolging van een vijand of prooi
    • Evenepoel keek niet op of om en soleerde naar de finish, zijn voorsprong op de jagende meute uitbouwend. [1] 
    • Het was de bedoeling om in alle vroegte herten en zwijnen te spotten, maar in plaats daarvan stonden Benny Pieters uit Epe en zijn vriendin Renée Storm van Leeuwen vanmorgen oog in oog met een jagende wolf. Het roofdier greep voor hun ogen een hertenkalf en ging ermee vandoor. [2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen