inzwelgen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·zwel·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inzwelgen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inzwelgen
zwolg in
ingezwolgen
klasse 3 volledig
  1. heel snel opeten of drinken
  2. (figuurlijk) wegspoelen
     De groote Noordzee, die gij zo jubelend inhaalt, zal u inzwelgen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Voorspeld werd: Nooit meer een koning op de troon” (24-05-2013), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be