ijsbond

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ijs·bond
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ijsbond ijsbonden
verkleinwoord ijsbondje ijsbondjes

Zelfstandig naamwoord

de ijsbondm

  1. vereniging van de Friese ijswegencentrales die het natuurijs verzorgen
     De Koninklijke Vereniging de Friesche Elfsteden wilde begin november af van ijsmeester Jan Oostenbrug. Dat blijkt uit een rondgang van het ANP vandaag bij meerdere rayonhoofden van de vereniging. Volgens Oostenbrug is zijn dubbelfunctie als voorzitter van de Friesche IJsbond en ijsmeester van de Elfstedenvereniging de reden hiervoor.[1]
     In Friesland was het ook enorm druk op het ijs. Secretaris Harm Jan Urbach van de Friesche IJsbond genoot: 'Iedereen was heerlijk aan het schaatsen.' Volgens Urbach waren de plekken waar het ijs minder is, goed zichtbaar afgezet. 'Bovendien zijn de zwakke plekken aangegeven op de website en in kranten.'[2]

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Elfstedenvereniging wilde af van ijsmeester” (27-11-2013), Tubantia
  2. Bronlink Weblink bron “Topdrukte op het ijs door recreatieschaatsers en toertochten” (11 februari 2012,), Het Parool
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be