ibuprofen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

ibuprofen
Uitspraak
Woordafbreking
  • ibu·pro·fen
Woordherkomst en -opbouw
  • verkorting van het Engelse: iso-butyl-propanoic-phenylic acid
enkelvoud meervoud
naamwoord ibuprofen ibuprofens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ibuprofenm

  1. (medisch), (farmacologie) iso-butyl-propanoic-phenylic acid) is een pijnstillend middel dat behoort tot de groep van niet-steroïde ontstekingsremmers (NSAID's)
    • Andere meisjes en vrouwen hadden ook wel eens buikpijn tijdens hun ongesteldheid. Misschien was ik inderdaad wel 'gewoon' kleinzerig. Maar ondertussen slikte ik wel 8 ibuprofen van 400 milligram op een dag, terwijl maximaal 6 is toegestaan." [1] 
    • Op een tafeltje ligt een lege strip Ibuprofen, alsof de eigenaar er al hoofdpijn van had. Er lopen mensen in en uit, allemaal houden ze hun mond. [2] 
    • ,,Wij hebben onze bestellingen voor komend weekeinde verdriedubbeld", zegt Annick de Bakker, bedrijfsleidster van de Etos in Hulst. ,,Niet alleen voor paracetamol, maar ook voor ibuprofen, neussprays en laxeertabletten." Ook Christel Duerinckx van apotheek Reynaert in de Steenstraat in Hulst heeft haar maatregelen genomen. ,,Ook wij hebben extra ingekocht. Het is toch wel spannend." [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tubantia Ron Hemmink 24-05-17 Annet werd gezien als aansteller, maar blijkt chronisch ziek
  2. Tubantia Pim Lindeman en Lucien Baard 09-03-17 Hoe Beckum Palace kortstondig middelpunt was van een rel
  3. Tubantia Sheila van Doorsselaer 03-05-17 Invasie van Belgische 'medicijntoeristen' verwacht in Hulst
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be