Naar inhoud springen

huissleutel

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 13 jun 2019 om 19:58 (→‎top: vervanging sjabloon samenstelling)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·sleu·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huissleutel huissleutels
verkleinwoord huissleuteltje huissleuteltjes

Zelfstandig naamwoord

huissleutel m

  1. de sleutel die past in het slot van de huisdeur (voordeur).
    • Toen de kinderen 12 jaar oud waren en naar de middelbare school gingen kregen ze een huissleutel. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be