hoteltoren

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  hoteltoren    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ho·tel·to·ren

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  hotel zn  en  toren zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	hoteltoren	hoteltorens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hoteltoren m

1. hoog en smal gebouw dat men als hotel gebruikt

   ▸ Al etend keek ik zwijgend uit het grote raam vanuit de hoge hoteltoren over de besneeuwde bergen die ik net had verlaten. Het was prachtig en overweldigend geweest in de bergen maar ik verlangde naar de eenvoud en openheid van de woestijnheuvels van Noord-Californië die nu voor me lagen.

   ▸ Hier verrijst een 47 meter hoge hoteltoren in twaalf bouwlagen. De entree komt in het laagbouwgedeelte aan de achterzijde. Hier komen eveneens vergaderruimtes en het restaurant.

Gangbaarheid

• Het woord hoteltoren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.