hotelkosten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·tel·kos·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hotelkosten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hotelkostenmv

  1. geld dat men moet betalen voor een verblijf in een hotel
     Volgens de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) komt dat omdat gemeenten alleen gebruik durven te maken van die regeling als zij zeker weten dat er ook binnen zes maanden een woning is voor de statushouder. Na dat half jaar stopt de bekostiging vanuit het Rijk en draait de gemeente zelf voor de hotelkosten op.[1]
     Zo gaf plaatsvervangend eenheidschef Willem Woelders voor de vlucht naar Brazilië toestemming voor een upgrade van economy naar businessclass. Hierover staat alleen: 'Graag officieel je akkoord :)'. Dit wordt beantwoord met 'akkoord voor business'. Ook hotelkosten lijken volgens Argos geregeld hoger dan toegestaan.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 7 september 2022 Weblink bron
    Ellen Kamphorst
    “Wachten op een huis, zeven maanden na evacuatie uit Kabul” (Dinsdag 5 april 2022), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 7 september 2022 Weblink bron “Vliegreizen politiebaas extra duur door 'onnodige' businessclasstickets” (Vrijdag 23 april 2021), NOS