hotelingang

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·tel·in·gang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hotelingang hotelingangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hotelingangm

  1. plaats waar gasten een hotel kunnen ingaan
     Ze zijn afgelopen week 'verhuisd' van een hotel in het centrum van Cuenca naar eentje aan de rand van de stad. Een noodgreep. Het hotel had geen eten meer voor het koppel en de protesten vonden pal voor de hotelingang plaats. "De demonstranten gooiden met stenen, waarna de politie reageerde met traangasbommen. Het traangas vloog ons balkon op."[1]
     De veranderingen betreffen het hotel zelf. ,,Voor Amsterdammers is dat misschien de achterkant,’’ zegt Dijkstra, ,,omdat de hotelingang aan de Leidsekade ligt. Voor ons is het de hoofdzaak.’’[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Tientallen Nederlanders vast in Ecuador: 'Traangas vloog ons balkon op'” (08-10-2019), NOS
  2. Bronlink Weblink bron
    Herman Stil
    “American Hotel wordt eerste Hard Rock Hotel in Nederland” (30-01-2019), Tubantia