hoor terug

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoor te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terughoren

hoor (...) terug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terughoren
    • Ik hoor terug. 
  2. gebiedende wijs van terughoren
    • Hoor terug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terughoren
    • Hoor je terug? 

Gangbaarheid