terughoren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·ho·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

terughoren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terughoren
hoorde terug
teruggehoord
zwak -d volledig
  1. opnieuw beluisteren wat men al eerder gehoord heeft
     Ik wil die hele ontbijtscène terughoren.[1]
     Voorzitter Willem Muilenburg van de club uit Utrecht is emotioneel over het incident. Hij hoorde het woord 'roetveegpiet' niet. "Op VoetbalTV is het terug te horen, maar ik wil het niet terughoren. Het feit is dat de scheidsrechter ook hoorde wat er gezegd was en volledig uit zijn plaat ging naar de supporter. Hij gaf aan dat het direct einde wedstrijd was."[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023479925
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 maart 2022 Weblink bron “Twee amateurvoetbalwedstrijden getroffen door 'Zwarte Piet'-incident” (24-11-2019), NOS