hispanist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • his·pa·nist
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van Hispania met het achtervoegsel -ist.
enkelvoud meervoud
naamwoord hispanist hispanisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hispanistm

  1. (beroep) wetenschapper die de Spaanse taal, cultuur en literatuur bestudeerd
    • De hispanist beschreef in zijn boek de misstanden tijdens de Spaanse burgeroorlog. 
Vertalingen

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be