hinkepinken
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: hinkepinken (hulp, bestand)
Woordafbreking
- hin·ke·pin·ken
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans [1]
Werkwoord
hinkepinken [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hinkepinken |
hinkepinkte |
gehinkepinkt |
zwak -t | volledig |
- mank lopen
- ▸ Winnaars zijn zwevers. Losers hinkepinken. En het toeval is de grote kampioenenmaker.[3]
- ▸ De cabaretier vroeg wat er met haar knie gebeurd was. "'Het is niks', zei ze in krampachtig Vlaams en hinkepinkte zich uit de voeten. Ik keek haar een beetje beledigd na omdat ik vond dat ze nogal uit de hoogte deed."[4]
- met één been springen
Synoniemen
- [2] hinkelen
Zelfstandig naamwoord
de hinkepinken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord hinkepink
Gangbaarheid
- Het woord hinkepinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ hinkepinken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Buma, het bananenpak en de spaghetticrisis bij Rutte” (08-03-2017), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Youp van 't Hek herkent koningin niet” (11 apr. 2015), De Telegraaf