hinkepink
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hin·ke·pink
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van hinkepinken uit het Frans [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hinkepink | hinkepinken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de hinkepink m
- persoon die wat kreupel loopt
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hinkepinken |
hinkepink
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinkepinken
- Ik hinkepink.
- gebiedende wijs van hinkepinken
- Hinkepink!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinkepinken
- Hinkepink je?
Gangbaarheid
- Het woord hinkepink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hinkepink" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ hinkepink op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be