herenkoor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • he·ren·koor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord herenkoor herenkoren
verkleinwoord herenkoortje herenkoortjes

Zelfstandig naamwoord

het herenkooro

  1. zangkoor bestaande uit heren
    • Gerard Postma was vooral van grote betekenis voor de parochie Lumen Christi. Onder andere al sinds 1981 als lid van het herenkoor van de Nicolaaskerk, als uitvaartcoördinator en als archivaris. Daarnaast was hij 10 jaar lid van Probus in Ootmarsum en zet hij zich onder andere in voor het Rode Kruis. [1] 
    • Het Kevelaerlof is voor zowel de parochianen van Lumen Christi als voor hen van de Pancratiusparochie in Tubbergen en omgeving. Vandaar ook het grote aantal voorgangers. Het dames- en herenkoor van de locatie Denekamp verzorgde de gezangen en de verschillende Marialiederen. [2] 
    • Het muzikale kerstverhaal begint zaterdag om 19.00 uur met de klanken van Midwinterhoornblazers op de Fleringen Es. De parochiekerk is vanaf 19.15 uur geopend, waarna het muzikale samenzijn om 19.30 uur begint met inbreng van muziekvereniging Levenlust, kinderkoor De Regenboog, pop- en kerkkoor Belcanto en het Dames- en herenkoor. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen