heftruckchauffeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

heftruckchauffeur
Uitspraak
Woordafbreking
  • hef·truck·chauf·feur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord heftruckchauffeur heftruckchauffeurs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de heftruckchauffeurm

  1. (beroep) bestuurder van een voertuig dat vooral geschikt is voor het horizontale en verticale transport van pallets over een relatief kleine afstand
     'Bouwvakker valt van steiger', 'Heftruckchauffeur raakt bekneld', 'Medewerker kaasmakerij komt op zijn hoofd terecht'. Geregeld komt dit soort berichten in het nieuws. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft vorig jaar 4225 meldingen gekregen van een bedrijfsongeval. Dat is 12 procent meer dan in 2016.[1]
     "Eind vorig jaar telden we 53.000 vacatures. Zeker in Zuid-Nederland. We moeten alles uit de kast halen om mensen te vinden. We werven al in Spanje, want ook Oost-Europa begint op te drogen. En we doen veel aan opleidingen, we scholen nu ook vrouwen uit de zorg om tot heftruckchauffeur."[2]
     "Hij werkte in de Rotterdamse haven en was van zulke grote papierrollen aan het controleren. Er kwam een heftruckchauffeur aanrijden met vier rollen op zijn wagen. Officieel mogen daar maar twee op. Dus toen ging het fout. Er viel een rol op hem en hij was op slag dood", vertelt ze.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 januari 2024 Weblink bron “Meer ongelukken op het werk, maar minder dodelijke ongelukken” (Dinsdag 17 april 2018, 09:07), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 januari 2024 Weblink bron “Nederland, pakhuis van Noordwest-Europa, barst uit zijn voegen” (Zondag 25 maart 2018, 16:37), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 januari 2024 Weblink bron “'Juist mijn man waarschuwde altijd dat het niet veilig was op het werk'” (Vrijdag 28 april 2017, 20:21), NOS