halacha

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·la·cha
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord halacha halachot
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de halachav / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) het normatieve, voorschrijvende deel van de mondelinge Tora
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) één onderdeel uit dit normatieve deel
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) de hiermee verband houdende jurisprudentie
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

8 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen