hadden beet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • had·den beet
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
beethebben

hadden beet

  1. meervoud verleden tijd van beethebben
    • Wij hadden beet. 
    • Jullie hadden beet. 
    • Zij hadden beet. 


Gangbaarheid