grondlegster
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- grond·leg·ster
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van grondleggen met het achtervoegsel -ster [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grondlegster | grondlegsters |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de grondlegster v
- vrouwelijke stichter van iets
- ▸ Bekijk hieronder de uitzending die Andere Tijden Sport vorig jaar maakte over oud-bondscoach Vera Pauw, de grondlegster van het vrouwenvoetbal in Nederland:[2]
- ▸ De 45-jarige Tijsterman, in de jaren negentig assistent-bondscoach onder Bert Bouwer en beschouwd als de grondlegster van de Handbal Academie, tekende voor een jaar.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord grondlegster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Oscar van der Horst“Het vrouwenvoetbal is jarig, de sport die in Nederland lang verboden was” (Donderdag 16 april 2020, 09:04), NOS
- ↑ Weblink bron “Tijsterman hoofdcoach OCI-Lions” (Dinsdag 1 juli 2014, 16:25), NOS